Het sprookjesboek in de kast zag er de laatste tijd wat bedrukt uit. Nee hoor, verdrietig was hij niet. Toch was er iets dat hem dwarszat en vaak urenlang aan het denken zette. Zo’n tweemaal per week werd hij door het kleinste meisje uit de kast gehaald en na een half uurtje terug tussen de grote-mensenboeken geplaatst.

De hoogmoedige grote-mensenboeken, die opgelucht wat opzij schoven als het sprookjesboek weer uit de kast gehaald werd, worden ongeveer één of tweemaal per maand van hun plekje weggehaald en dan nog alleen maar om afgestoft te worden. Zij blijven dus altijd heel netjes, terwijl ons sprookjesboek zich telkens met kleerscheuren terug in zijn hoekje moest wringen. De grote-mensenboeken keken dan ook op het sprookjesboek neer. Ze fluisterden woorden als lelijk en vuil over hem.

Het sprookjesboek bekeek zichzelf met al zijn sprookjes en vond dat hij niet moest onderdoen voor zijn kastgenoten. Misschien was hij wel niet zo mooi, maar het kleine meisje hield van hem en dat maakte hem ontzettend gelukkig. Hij kon echt genieten van dat half uurtje met zijn kleine meisje. Nee, de grote-mensenboeken mochten zeggen wat ze willen, hij kon ertegen, hij had zijn eigen plaatsje in de boekenkast.

Hij vond het dan ook heel jammer dat kleine meisjes groot worden, maar hoe hij ook nadacht: er iets aan veranderen kon hij niet. Hij wist dat het ogenblik waarop zijn taak af zou zijn niet meer zo ver af was. Dan zou het groter wordende meisje het sprookjesboek wegwerpen of misschien zelfs verbranden. Het idee alleen al deed hem rillen. Even dacht hij: “Was ik maar een grote-mensenboek, dan bleef ik netjes in de kast staan.” Maar dadelijk had hij er al spijt van. Hij was erg gelukkig geweest in zijn boekenleven. Hij zou zijn laatste dagen nu niet verknoeien met treuren om wat eens zo mooi was.

Op een dag was het zover. Het meisje nam haar sprookjesboek ter hand, maar deze keer niet om te lezen of naar de plaatjes te kijken. Hij was niet bang, het meisje mocht met hem doen wat ze wou. Hij wachtte af.

Tot zijn grote verwondering zag hij geen vuur in de buurt. Hij werd zorgvuldig onder in een donkere doos gelegd en kort daarop viel hij in een diepe slaap. Hij dacht nog: misschien word ik gerecycleerd, maar dan vielen zijn boekenoogjes toe.

Hij slaapt nog steeds, onderin die donkere doos.

Waarom ik daar zo zeker van ben?
Ik heb hem er zelf ingelegd.
Hij weet niet dat als hij weer wakker zal worden, hij weer in een boekenkast zal staan.
Waar en wanneer, dat weet ik nog niet…

Linda, als klein meisje.
(ondertussen zijn de sprookjesboeken alwéér opgeborgen!)